Hoe ga ik om met (mijn eigen) vooroordelen?
Er is nog steeds een tendens binnen de natuurwetenschappen en daarbuiten om het onderwerp inclusie te associëren als uitsluitend relevant voor de sociale en geesteswetenschappen. Hoewel er iets te zeggen valt over de rol van deze disciplines bij het aanpakken van vragen over inclusie door middel van onderzoek, theorie en praktijk, zou het een vergissing zijn om de natuurwetenschappelijke tak niet te betrekken bij de lopende dialoog over inclusief online hoger onderwijs – of voor natuurwetenschappers om dit gesprek uit de weg te gaan. De problemen die digitale inclusie tracht aan te pakken en te verhelpen, zijn immers een fundamenteel onderdeel van de manier waarop we onze samenlevingen, maar ook de kennisproductie in de academische wereld hebben georganiseerd. De status van de natuurwetenschappen als objectieve, neutrale en onpartijdige disciplines is al lang in twijfel getrokken en tot op zekere hoogte ontkracht (Reiss & Sprenger, 2020). Wanneer deze positie van onpartijdigheid wordt voortgezet, ontstaat er echter meer ruimte voor vooringenomenheid om op subtiele, soms onmerkbare manieren door te sijpelen. Dit benadrukt het belang om de natuurwetenschappelijke gemeenschappen te betrekken bij huidige inspanningen om inclusieve online onderwijsomgevingen te creëren zodat uitsluiting op een rigoureuze en integrale manier kan worden aangepakt.
Een van de ingangen voor interventie is het hoger onderwijs. Daarom is het nuttig te kijken naar de manieren waarop wij binnen de natuurwetenschappelijke disciplines kennis produceren en overdragen, wat geen objectief proces is en bovendien bepaalde noties stilzwijgend overdraagt.
Het begrip verborgen curriculum werd geïntroduceerd om de impliciete manieren te beschrijven waarop bepaalde onuitgesproken, ongeschreven en onofficiële normen, waarden en ideeën – vaak onbedoeld – aan leerlingen op school worden bijgebracht (Giroux & Penna, 1979). Eén van de gevolgen van het bestaan van een verborgen curriculum kan de productie of herbevestiging van stereotypen zijn: vastgeroeste of gegeneraliseerde ideeën over een specifieke groep mensen en hun kenmerken en eigenschappen. Stereotypen kunnen schadelijk zijn omdat zij onware associaties bestendigen die vaak gebaseerd zijn op geslacht, genderidentiteit, etniciteit, functiebeperkingen, enz. Hun voortdurende reproductie leidt tot ervaringen die vooral gemarginaliseerde mensen negatief beïnvloeden. Gemarginaliseerde mensen worden regelmatig geconfronteerd met kleine dagelijkse uitingen van stereotiepe ideeën, bijvoorbeeld in de vorm van microagressies. Microagressies zijn subtiele, dagelijkse, indirecte uitingen, beledigingen, kleineringen en handelingen die gericht zijn op mensen uit gemarginaliseerde groepen. Dit kan in de vorm van opmerkingen, vragen, veronderstellingen of andere mededelingen.
In de natuurwetenschappen komen stereotypen en microagressies vaak voor, bijvoorbeeld wanneer wordt gesproken over de rol van vrouwen in wetenschap. Het idee dat vrouwen voor bepaalde disciplines minder geschikt zijn dan mannen is een veel voorkomend stereotype. Wanneer mensen naar zo’n stereotiep idee handelen door het te uiten, ervaren mensen niet alleen microagressies, maar echte barrières. Een opmerking kan soms makkelijk vergeten worden, maar mensen nemen ook beslissingen op basis van stereotiepe ideeën – met ernstige gevolgen voor degene die wordt gestereotypeerd. Denk aan het niet in aanmerking komen voor een baan of promotie, toelating tot een opleiding, of het onthouden van rechten.
Representatie – of de manier waarop mensen worden gerepresenteerd – is in die zin een belangrijke factor bij het creëren van inclusieve virtuele leeromgevingen. Van het gebrek aan representatie in online cursusmateriaal is bekend dat het bijdraagt aan gevoelens van minderwaardigheid en onderwaardering van de ondervertegenwoordigde groep (Butt, 2020). Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de onderwerpen van opdrachten tijdens lessen, die in de bètawetenschappen vaak aansluiten bij meer typisch ‘mannelijke’ interesses (zoals transport en bouw), maar verbreed kunnen worden met voorbeelden die resoneren met meer typisch ‘vrouwelijke’ domeinen (zoals zorg en communicatie). Ook voor de financiering van onderzoek is het belangrijk te weten wie baat heeft bij bepaalde studies of wie de doelgroep is. Omvat dit een breed scala aan mensen, inclusief degenen die zich nu in gemarginaliseerde maatschappelijke posities bevinden?
Het probleem met vooroordelen is dat ze niet altijd opzettelijk zijn, waardoor ze moeilijk aan te pakken zijn. Maar wat de intentie ook is, het maakt het effect van de actie niet ongedaan. Intentie kan daarom nooit een rechtvaardiging zijn, maar een kans om verantwoordelijkheid te nemen en te leren om acties af te stemmen op je intentie.